Algemene situatie
Je blaas zit onderin je buik.
Plas gaat uit de nieren door de urineleiders naar de blaas.
Je blaas verzamelt de plas totdat je moet plassen.
1. Nier
2. Urineleider
3. Blaas
Algemene situatie
Je blaas zit onderin je buik.
Plas gaat uit de nieren door de urineleiders naar de blaas.
Je blaas verzamelt de plas totdat je moet plassen.
1. Nier
2. Urineleider
3. Blaas
Wanneer krijg je een urinestoma
Een urinestoma is nodig wanneer de blaas wordt weggehaald.
Bijvoorbeeld omdat er kanker in de blaas zit.
Soms is er een andere reden voor een urinestoma.
Bijvoorbeeld dat de blaas niet goed werkt.
1. Nier
2. Urineleider
3. Plek waar de blaas eerst zat
Urinestoma
Een urinestoma is een nieuwe uitgang voor de plas.
Je plas komt vanzelf uit je urinestoma.
De plas komt in een zakje op je buik.
Urinestoma
De dokter maakt een urinestoma van een stukje dunne darm.
De dokter maakt het stukje dunne darm vast aan je urineleiders.
De dokter haalt het stukje darm door een opening in je buik naar buiten.
Dit is de stoma.
Je plas loopt nu uit de urineleiders door het stukje dunne darm naar buiten.
Buiten komt je plas in het zakje op je buik.
1. Dunne darm
2. Dikke darm
3. Nier
4. Urineleider
5. Stukje dunne darm
6. Stomazakje
Bij een urinestoma komt je plas uit je stoma in een zakje.
Dat zakje noemen we een stomazakje.
Je leegt het zakje in de wc als het zakje meer dan half vol is.
Dit doe je een paar keer per dag.
Ongeveer 1 keer per dag verwissel je het zakje.
Je gooit het gebruikte zakje weg.
Neem extra stomazakjes mee wanneer je langere tijd van huis bent.
In de nacht kun je een nachtzak gebruiken.
Dan hoef je in de nacht niet uit bed om het stomazakje te legen.
Veel mensen schrikken wanneer ze horen dat ze een stoma krijgen.
Dat is niet gek.
De meeste mensen wennen na een tijd aan hun stoma.
Zorgen voor je stoma wordt dan een vast onderdeel van je dagelijke leven.
Net zoals bijvoorbeeld douchen of tandenpoetsen.
Met een stoma kun je goed leven.
Soms hebben mensen last van:
Vertel dit aan je stomaverpleegkundige.
Zij kan je hiermee helpen.
Wanneer krijg je een darmstoma
Als je darm ziek is, dan is soms een operatie in het ziekenhuis nodig.
De dokter haalt het zieke deel van de darm weg.
De dokter moet dan soms een stoma maken.
Een stoma op de dikke darm heet een colostoma.
Meestal krijg je een stoma op de dikke darm als er kanker in de darm zit.
Je kunt ook een stoma krijgen als:
Een stoma is soms voor altijd. Dit is afhankelijk van veel dingen.
Soms weet een dokter meteen dat een stoma voor altijd is.
Soms weet de dokter dit pas nadat je een tijd een stoma hebt.
Soms is het stoma tijdelijk. Bijvoorbeeld als de darm weer beter kan worden. Er moet dan wel genoeg darm over zijn om de darm goed aan elkaar te kunnen maken.
Voor het weghalen van het stoma is weer een operatie nodig.
Zo werkt een stoma
De dokter haalt het zieke deel van de darm weg.
Dit gebeurt tijdens een operatie.
De dokter maakt een opening in je buik.
Door deze opening haalt de dokter het laatste stuk van de darm naar buiten.
De darm wordt vastgehecht op de buik. Dit is een stoma.
Als je een stoma hebt, ga je niet meer naar de wc om te poepen.
Je poep komt vanzelf uit je stoma in een zakje dat op de huid is geplakt.
Dat heet een stomazakje.
Als het stomazakje vol zit, maak je het zakje leeg. Of je plakt een nieuw zakje op je huid.
Veel mensen schrikken als ze horen dat ze een stoma krijgen.
De meeste mensen wennen snel aan hun stoma.
Met een stoma kun je goed leven.
Het krijgen van een stoma kan je seksleven veranderen.
Sommige vrouwen hebben last van:
Niet iedereen met een stoma heeft hier last van.
Als je er last van hebt, kan het ook weer weg gaan.
Het krijgen van een stoma kan je seksleven veranderen.
Sommige mannen hebben last van:
Niet iedereen met een stoma heeft hier last van.
Als je er last van hebt, kan het ook weer weg gaan.
Deze dingen kunnen misschien helpen:
Heb je problemen met seks?
Praat erover met je dokter of stomaverpleegkundige.
Zij zijn gewend om over seks te praten.
Zij kunnen advies geven.
Algemene situatie
Je blaas zit onderin je buik.
Plas gaat uit de nieren door de urineleiders naar de blaas.
Je blaas verzamelt de plas totdat je moet plassen.
1. Nier
2. Urineleider
3. Blaas